Vroeger dacht ik altijd dat mensen die zo zaten te zaniken over het schrijven van hun scriptie zich gewoon aan het aanstellen waren. Want scripties, dat waren toch dezelfde onderzoeken als die je voor zo’n beetje ieder vak deed, maar dan met wat meer bronnen, meer woorden en meer creatieve vrijheid bij het schrijven van een inleiding?
En aangezien het leeuwendeel van die onderzoeken in een week of wat gedaan werd, hoe kon je dan in godsnaam máánden bezig zijn met een scriptie, die maar vier keer zo lang is als een ‘normaal’ onderzoek? Ik hoopte de mijne gewoon in een maand te schrijven. Huppa, beginnen, hard werken, gelukkig zijn. En in het begin leek mijn toekomst me ook toe te lachen – ik had een prachtig onderwerp, redelijk afgebakende casussen en de scriptiebegeleider die ik hoopte dat ik zou krijgen. Ik mocht het hebben over Connie Palmen, Renate Dorrestein en Heleen van Royen, schrijvers waar ik met dank aan de UvA (de eerste en derde) en mijn moeders boekenkast (de tweede) al goed in thuis was.
Maar onderweg ging er toch iets mis. Ik weet nog steeds niet precies wat er is gebeurd. Misschien was mijn onderwerp toch niet zo afgebakend als ik dacht, misschien heb ik iets te veel bronnen gebruikt uit angst om iets te missen – of misschien werd mijn optimistische planning gewoon gesaboteerd door de scriptieblues, de soort blues die ervoor zorgt dat het schrijven van een scriptie begint te lijken op het zoeken naar een speld in een hooiberg, een hike op hakken over de Noordpool en het naar tevredenheid marineren van tempeh: gewoon onmogelijk.
Ik weet heus wel dat het niet echt zo is, maar dat het slechts zo voelt. Gewoon, omdat het je grand finale is. Je bent vier jaar (in mijn geval iets langer) naar de universiteit geweest, en nu moet je laten zien wat je kunt ook. (Het idee dat mijn scriptie online wordt gezet en jan en alleman het straks kan gaan lezen, maakt het ook niet beter.) Het is gewoon de druk die bijna iedere scriptieschrijver verandert in een piepende muis die uitstel nodig heeft. Dat, en het feit dat 72 pagina’s toch echt iets anders is dan 15 pagina’s. Ik raak iedere keer verdwaald in al mijn citaten. Het zijn er ZOVEEL, jongens. (Natuurlijk heb ik ook twee keer zoveel woorden als benodigd, maar dat is niet meer dan logisch.)
Dus nee, ik was niet bepaald klaar in een maand. Sterker nog, ik ben al die tijd bezig geweest met schrijven, en dat in een periode waarin mijn andere geschrijf zo goed als stil lag. Terwijl ik niets schreef op mijn blog, schreef ik aan mijn scriptie. Terwijl ik niet werkte, schreef ik aan mijn scriptie. (Of nou ja, schrijven – ik staarde voornamelijk naar de recensies waaruit ik moest selecteren en knipte en plakte alles telkens op een andere volgorde. Dus bij nader inzien, eigenlijk schreef ik helemaal niet zoveel. Dat is misschien nog het ergste – dat je zo lang bezig kunt zijn met zo weinig zichtbaar resultaat.)
Ik ben trouwens wel blij dat ik over een week of twee mijn definitieve versie in moet leveren, anders zou het waarschijnlijk echt zo’n project worden dat steeds een maand extra ging duren, net zo lang tot mijn kinderen op de middelbare school zaten. Nu weet ik gewoon dat ik dadelijk KLAAR ben. Klaar met mijn scriptie, klaar om al mijn andere problemen te overwinnen en klaar met zaniken.