Ik kocht ze toen ik vijftien was. Ik was toen net een paar maanden gestopt met vlees eten en wilde eigenlijk ook geen dode dieren meer aan mijn voeten. Mijn moeder vond het geen goed idee dat ik dag in dag uit op knellend plastic zou lopen en stond erop dat ik zwarte leren laarzen kocht, maar goed, een extra kunststof paar van mijn eigen geld kon ze me moeilijk verbieden.
Ze waren maar vijftig euro en ze waren perfect. Precies de goede kleur rood, precies de goede vorm en precies de goede lengte. En hoewel je het misschien niet zou verwachten, stonden ze bijna overal bij (hoewel dit natuurlijk uit de mond komt van een meisje dat de hele winter met een groene tas en oranje sjaal heeft gelopen). De hak was hoog genoeg om een hak te mogen heten en laag genoeg om er de hele dag op door de stad te kunnen lopen.
Maar ja, plastic hè, dat ga je toch merken. Toen het verflaagje begon te rafelen, heb ik de beige stof die eronder vandaan kwam eerst ingekleurd met rode pen. Jammer alleen dat ik tijdens het inkleuren de laagjes er nog verder afduwde.
En ja, heel lekker zaten ze niet altijd. Als ik ze uit had gedaan en een half uur later weer aan wilde trekken, waren ze nog steeds warm. Wat wel comfortabel was, maar ook een beetje viezig.
(En ze waren spekglad – ik ben vandaag in de keuken nog bijna op mijn bek gegaan – maar dat heeft niets te maken met het feit dat ze van plastic zijn.)
Gisteren concludeerde ik dat het er wel heel zielig uit begon te zien. Voorkant kapot, bovenkant kapot, van binnen helemaal stuk – ze waren één grote ravage, en dan niet eens een ravage die nog wel iets had, het was alleen maar zielig. Zielig voor alle betrokken partijen.
Vandaag mochten ze nog één keer mee naar college.
Het waren zeven goeie jaren.