Inmiddels hou ik me al meer dan vijf jaar bezig met hardlopen. Ik begon op mijn achttiende, aangestoken door het enthousiasme van vakantievriendin die minstens zes sporten beoefende. Hoewel ik mezelf daarvoor altijd zag als een bijzonder a-sportief geval, ging het me best lekker af. Sterker nog: het voelde goed. De jaren daarna bleef ik braaf rennen, hoewel er soms ineens een pauze van een paar weken tussenzat omdat er tijdens mijn rondje een hond blaffend op me af was gekomen (over hardlopen met hondenangst kan ik trouwens ook nog zeven verschillende blogs schrijven).
Ik rende nooit echt met een trainingsprogramma en lette ook niet op het aantal kilometers dat ik moest afleggen: ik deed maar wat, rende/liep door de straten sloeg linksaf als rechts een hond aankwam. Terug ging ik als ik moe was, dat was in het begin na ongeveer twintig minuten. En dat was dan best zwaar. Tijdens een door de universiteit georganiseerde hardloopwedstrijd van vijf kilometer waar ik samen met Tessa aan meedeed, eindigden we bij de sloomste vier.
In de zomer voordat ik naar Parijs ging (toen ik 20 21 was), werd ik ineens fanatiek. Niet alleen in hardlopen, maar ook in al die andere gezondheidsshizzle. Ik ging kilometers tellen, betaalde me blauw aan allerlei superfoods en spendeerde achterlijk veel uren op sites waarop stond dat je pindakaas moest eten en aan intervaltraining moest doen. Ik raakte supergemotiveerd en rende verder dan ooit. Hartstikke leuk en aardig, maar… dat intens bezig zijn met hardlopen koste veel TIJD, echt niet normaal.
Ook in Parijs was ik zo’n fanatiekeling die de hele tijd vroeg opstond zodat ze voor college nog even kon rennen. Doordeweeks door het algemeen als hardloopparcours aanvaarde Jardin des Plantes of naar Bastille en dan weer terug (ooooh, dat mis ik zo!), en in het weekend langs de Seine, voorbij de Notre-Dame en dan bij Point Neuf maar weer eens terug. Of naar en door Parc Bercy, maar daar was de kans groter dat ik loslopende honden tegenkwam, dus dat deed ik minder vaak.
Eenmaal terug waren er allerlei dingen die harder om mijn aandacht schreeuwden dan hardlopen. Ik deed het wel, rende zelfs de Ladies Run, maar zoals vroeger werd het (afgezien van een korte periode van gelukzaligheid wegens mijn mooie resultaten bij eerdergenoemde run) niet meer. Ik ben er zelfs een tijdje helemaal mee gekapt omdat ik gewoon geen zin had. Alleen toen sliep ik dus niet meer. Ik ging toch maar weer hardlopen, maar tijdens het begin van mijn stage stopte ik alweer. Ik moest zonder hardlopen al iedere dag om half zeven opstaan. Een avondhardloper ben ik nooit geweest, en na een dag werken (en nog wat andere dingen van mijn to do-lijstje afstrepen) naar buiten gaan, zag ik niet zo zitten.
En toen liep ik ineens mank. Volgens mij heb ik het hier niet uitgebreid over gehad (naast mijn lichaam verwaarloosde ik ook mijn blog), maar om totaal onverklaarbare redenen kon ik van het ene op het andere moment niet meer normaal lopen. Het deed echt verrot veel pijn en het ging maar niet over. Toen ik na een paar weken naar de fysiotherapeut ging, zei ze dat mijn klachten klonken als een typische hardloopblessure.
Best wel een grap, aangezien ik dus al maanden niet rende. En de maanden erna rende ik óók niet, omdat normaal lopen nog te veel moeilijk ging. Pas sinds september kan ik weer pijnloos rennen. Ik doe het nu wanneer het me uitkomt, dat is ongeveer twee keer per week. Ik tel geen kilometers en als ik sneller ren, doe ik het voornamelijk zodat ik eerder thuis ben. Ik heb gewoon geen zin meer om me er uitgebreid mee bezig te houden – niet omdat ik het niet interessant vind, maar omdat er momenteel zoveel dingen mijn aandacht eisen dat ik het hardlopen niet belangrijk kan maken. Ik doe het gewoon, en dan is het wel weer klaar. Na vijf jaar weet ik wel hoe ik moet rennen. En dát ik moet rennen, want voor ik het weet lig ik weer wakker, of kan ik weer helemaal niet meer lopen.
Het is eindelijk makkelijk.