Mijn zusje heeft hondjes. Ze heten Pepper, Tessa en Lucky. Ze roept ze door het schermpje van haar fancy Gameboy: “Pepper! Sit! Pepper! Pepper! Pepper! Sit! Sit! Sit! Jaaaaaaaaaa, goodgirlgoodgirlgoodgirl!”
Als mijn zusje het later over haar jeugdtrauma’s zal hebben, zal ze waarschijnlijk zeggen dat ze ‘geen hond mocht’. Ik dank god op mijn blote knieën dat ik geen hond kreeg toen ik erom vroeg (stel je voor dat dat beest nog steeds geleefd had!). Gelukkig maar dat zij vele surrogaatviervoeters op een beeldscherm heeft, want ik weet niet wat ze anders met al die dierenliefde had aangemoeten.
Toen mijn broertje en ik haar leeftijd hadden, zaten we in een soortgelijke situatie. Wij konden (om beduidend andere redenen) ook geen Pokémon in huis nemen en moesten daarom onze pokémontrainerskills maar uitleven op onze minder fancy Gameboys. Met uiterste zorg en aandacht zocht ik naar Pidgeys en Taurossen, en ja, zodra ik een mythische Pokémon in een hoekje van een grot had gedreven kirde ik ook tegen mijn Ivysaur dat-ie zo lekker bezig was.
En als het daarbij bleef! Maar nee, ook als mijn beeldscherm uit stond was ik samen met mijn Pokémon. Als ik naar school fietste, zat ik eigenlijk op de rug van Arcanine. Als ik aan het tennissen was, had ik Eevee aan mijn zijde.
Mijn liefde voor die beesten eindigde toen het spel maar bleef vastlopen en ik telkens opnieuw moest beginnen. En okee, je wordt oud en als niemand met je met de pokémonkaarten wil spelen is het ook niet meer leuk.
Bovendien: liefdes voor dingen die niet bestaan, vervagen nu eenmaal sneller dan the real thing. Zodra de buzz voorbij was stierven mijn Pokémon. Hun leven was korter dan die van de gemiddelde cavia.
Nu maar zien of mijn zusjes liefde voor honden de tand des tijds doorstaat. Ik kan slechts hopen dat haar fancy Gameboy het niet begeeft.