Vorige zaterdag verveelde ik me te pletter. Na een week ziek te zijn geweest was ik eindelijk uitgerust en topfit, maar geen van mijn uitwisselingsvrienden had tijd voor me en ik had ook geen zin om in mijn eentje doelloos toeristisch te doen. Tot aan het einde van de middag, toen ik uit wanhoop der verveling maar een stukje ging fietsen. Eenmaal dwalend door de stad besloot ik dat ik best wel even naar de Eiffeltoren kon rijden. Langs de Seine, en weer terug. Kon ik ook niet verdwalen.
Zo bedacht, zo gedaan. En oh boy, WAT EEN RAMP, WAT EEN RAMP. Parijs heeft naast de bijnaam ‘lichtstad’ ook de bijnaam ‘autostad’; op zo’n beetje iedere vierkante meter rijdt er wel eentje. (Daarom zijn alle uitwisselingsstudenten allemaal zo snotterig, ze zijn niet gewend aan al die uitlaatgassen.) De gemeente heeft hier de laatste jaren verandering in proberen te brengen door het fietsen eindeloos te propaganderen en door overal fietspaden aan te leggen. Dit laatste is niet overal even goed gelukt; die magere strookjes die eerst een stuk autoweg waren zijn al eng genoeg, maar soms houden ze ook nog eens zomaar op. Of je dan door moet rijden of over het voetgangerspad moet (wat ik meestal deed), is onduidelijk. Soms moest je ook een heel stuk een andere kant op omdat er dan ineens ergens een ‘echt’ fietspad was en nou, die afslag heb ik vaker wel dan niet gemist. Crosste ik daar als een of andere Roekeloze Robijntje over iets dat voelde als de Duitse Autobähn. (Oké, toegeven: ik ben echt een verkeersloser. Lopend oversteken is voor mij al eng genoeg. Kun je nagaan.)
Om de fietstocht een beetje te overleven, had ik twee vuistregels voor mezelf bedacht:
1) Bij twijfel ben ik een voetganger
2) Als een fietser me inhaalt, race ik er keihard achteraan en blijf zo dicht mogelijk bij dat persoon zodat die alle verkeersbeslissingen voor me kan maken
Tot de Notre-Dame viel het trouwens nog wel mee, het was daar niet megadruk en er waren genoeg duidelijke fietspaden. Eenmaal vlakbij de kerk besloot ik dit heroïsche moment vast te leggen en besloot hetzelfde te doen als ik onder de Eiffeltoren stond.
Ik weet het, de Notre-Dame staat er mooi op. Dat krijg je als je én jezelf én je fiets én een bezieningswaardigheid probeert te fotograferen. Normaal gesproken zou ik ‘m overdoen, maar foto’s van jezelf maken is in het openbaar nu eenmaal een beetje awkward.
Na de Notre-Dame werd het minder leuk. Ik had onderschat hoe groot Parijs is en hoe fucking veel bruggen (lees: kruispunten) je langs moet voordat je aan de andere kant bent. Het was ook duidelijk dat ze at this very moment nog bezig waren met het aanleggen van fietsstroken, want iedere vijftig meter was de weg opengebroken, waardoor het stukje dat overbleef nog fijn enger werd.
Tot de Eiffeltoren heb ik het niet gered; toen ik dat ding in het vizier kreeg ben ik meteen omgekeerd. Ik had het inmiddels zo gehad met deze hele onderneming dat ik dacht: laat die foto maar zitten. Maar een ander deel van mij had al besloten deze blog te schrijven, dus toen heb ik er toch maar eentje twee gemaakt.
Ja, de toren komt nog beter uit de verf dan de Notre-Dame op die andere foto. En ja, ik voelde me net zo ongelukkig als ik er uitzie.
Daarna heb ik geprobeerd om de engheid van het verkeer vast te leggen maar ik ben duidelijk geen getalenteerd fotograaf.
Ironisch genoeg is de enige botsing die ik heb gehad met een fietser, toen ik na mijn foto- en adempauze weer de weg op wilde. De schade leek onbestaand; ze kon direct doorracen, en ik ging er meteen achteraan. Lang duurde dit fietsbandkleven echter niet, want ze ging zo achterlijk snel dat ik moest opgeven en nog zieliger dan dat ik al was, achterbleef.
Toen ik niet meer zo hard fietste, merkte ik dat mijn voorwiel scheef stond. En als ik scherpe bochten maakte, remde ik automatisch. Maar ik ging dapper door – aangezien ik al anderhalf uur onderweg was, wilde ik er niet aan denken hoe lang het nog zou duren als ik verder moest lopen.
Na nog een half uur angstig achter andere mensen aanfietsen, stoppen voor het voetgangerszebrapad en vooral voorzichtig de bocht omgaan, was ik er bijna thuis. En toen zat mijn trapper ineens vast in mijn remkabel. Kon ik alsnog gaan lopen. Maar goed, ben ik even dankbaar dat het 50 meter voor mijn huis gebeurde.
Als deze foto één ding laat zien, is het niet hoe kapot mijn fiets wel niet is, maar hoe lang ik over de tocht heb gedaan. Want toen had ik mijn trapper inmiddels al bevrijd ja.
Dankbaar ben ik ook voor het feit dat ik mijn saaie zaterdag flink wat opgepimpt had.